donderdag 30 oktober 2014

Verwerkingsopdracht Middeleeuwen: 'Mariken van Nieumeghen'

Opdracht

Als Moenen een duivelse loverboy uit 2014 zou zijn, hoe zou hij een hedendaagse Mariken dan verleiden? Met een Zalando-kreet of een gegarandeerde plek bij de studie medicijnen? Laat je fantasie de vrije loop en beschrijf de verleidingstruc.

Verhaal

Het geluid wat ik hoorde, was overweldigend toen ik richting de terrassen liep. Nijmegen bruiste van de feestgangers die hun toevlucht zochten in café ’T Hoekje. Massaal zag ik hen het geluk vinden in een glas alcohol. Ik liep verder, onwetend over wat ik verderop voor schone verschijning zou tegenkomen. Met de handen in de zakken, het was ondertussen eind september,  liep ik de stoepen van de binnenstad op en af. De straat waar ik nu in liep was rustig, stil. Hier en daar kwam ik een passant tegen. De een liet zijn hond uit, de ander kriskraste dronken de weg over. Toen ik bijna over een losse tegel struikelde,  zag ik haar: hoge hakken, kort rokje en lange haren. Mijn aandacht had ze meteen. Ze zat alleen op het trottoir, haar nagels tot aan de riemen afgebeten. Charmant als ze was, zat ze daar. Moederziel alleen in de kou. Vol vertrouwen liep ik op haar af. Twee meter van haar verwijderd leken mijn hersenen pas te werken: Wat moest ik tegen haar zeggen? ‘Lekker weertje hè? Kom je hier vaker? Ik ben mijn telefoonnummer kwijt, mag ik die van jou?’ Nee Moenen, jemig man wat dacht je nou. Toen ik op het punt stond rechtsomkeert te maken hoorde ik haar fluweel zachte stem; ‘Hallo vreemdeling’, was wat ze zei. Verstijfd stond ik daar, met mijn rug naar haar toe. Had ze het tegen mij? Vertwijfeld keek ik haar aan. ‘Jij ja', nog een keer die zachte stem. ‘Oh hallo’, zei ik zo nonchalant mogelijk. Toen ze opstond om zich aan mij voor te stellen, zag ik dat ze haar vest aan had. Achterop las ik in witte letters ‘Emmeken’. ‘Emmeken dus, mooie naam’. ‘Hè’, zei ze. ‘Emmeken’ , zei ik dit maal wat luider.  ‘Oh!’ , hoorde ik uit haar mond komen. ‘Dat is niet mijn naam, maar die van mijn zusje. Dit is haar vest snap je’. ‘Juist ja..…’ Ik voelde me met de minuut dommer worden. Wat dacht ze wel niet van me. Ze zag me piekeren.‘ Als je Emmeken mooi vindt, mag je me wel zo noemen hoor’. Een speelse tik belandde op mijn schouder, gevolgd door een knipoog. Ik raapte mijn moed weer bijeen. ‘Dus Emmeken, wat doet zo’n mooie meid als jij hier zo laat alleen. Weet je niet dat de straten van Nijmegen gevaren met zich meebrengen?’ ‘Jawel, maar ik ben een sterke meid’, hoorde ik haar zeggen. Ik zag in een flits dat ze haar tranen verbeet en snel een andere kant op keek. Ik sloeg mijn arm om haar heen en wreef met mijn hand over haar rug. Zachtjes hoorde ik haar snikken. ‘Hé, doe maar rustig. Wat is er?’ Ze keek me aan met haar natte ogen. ‘Ik..ik..mijn’ , stamelde ze. Nadat ze een diepe teug ademhaalde, stopte het snikken. ‘Ik ben hier alleen, zei ze, ik woon hier helemaal niet en heb geen onderdak voor de stille nacht. Mijn tante woont in dat huis daar’. Ze wees naar de overkant van de straat. ‘Ze laat me niet bij haar logeren vannacht’. Ze keek naar beneden, in het licht van de lantaarns zag ik dat haar wangen rood werden. Zenuwachtig plukte ze aan haar kleren. Ik wist welke vraag ze aan me wilde stellen en deed het daarom zelf maar. ‘Zeg, ik woon hier toevallig erg dichtbij, zelfverzekerd ging ik verder, zou je de nacht misschien bij mij willen doorbrengen?’ Ze keek me met grote ogen aan, aarzelde. Was dit dan niet de gedachte die zij ook had? Had ik weer iets doms gevraagd? ‘Als je de nacht bij mij doorbrengt, kopen we morgen meteen een stel nieuwe kleren voor je’. De kleren die ze nu aanhad waren vies geworden van de stoep waar ze op was gaan zitten. Ze zag wel wat in mijn aanbod. Haar blik veranderde en ze stemde volledig in. ‘Wat zou het ook, je lijkt me een aardige jongen. Ik heb de kans helemaal niet gekregen om je naam te vragen besefte ze hardop’. ‘Moenen’. ‘Moenen, apart. Apart is goed’ , voegde ze eraan toe toen ze mij vreemd zag kijken. Ik rolde met mijn ogen.

Na vijf minuten lopen, waren we bij mijn appartement aangekomen. In die tijd was Emmeken van huilend meisje naar enorme flapuit gegaan. Ze voelde zich ontzettend op haar gemak en deed alsof we elkaar al jaren kenden. Voor de deur stopte ik. ‘Nou dit is het dan, mijn kasteeltje in het mooiste stuk van Nijmegen’. ‘Wat is dat’, vroeg ze me. Ze wees naar het kasje wat boven de bel hing. ‘Dat, Emmeken, is voor de veiligheid. Ik moet daar een code invullen zodat ik naar binnen kan. Weg met die ouderwetse sleutels’, lachte ik. Ik toetste mijn code in, ‘9…6…2…2’, mompelde ik hardop. ‘Hoe onthoud je dat’, vroeg ze nieuwsgierig. ‘Dat is de truc, zei ik zelfverzekerd, ik heb voor alles dezelfde code. Pinpas, telefoon, appartement en ga zo maar door. Na een tijdje onthoud je het dan wel’. ‘Slim van je’. We stapten binnen. Ik pakte haar vest aan en toen ze de trap op liep streek ik met mijn vingers over de witte letters op de achterkant. Ik hing het op en liep haar achterna. In de woonkamer zag ik haar alles bewonderen. Van mijn schilderijtjes tot de kerstkaarten toe, alles werd geïnspecteerd. Ja, ik had al kerstkaarten. Dit terwijl  Kerstmis zeker nog twee maanden op zich liet wachten. Mijn familie was hier altijd al enthousiast mee geweest. ‘Beter vroeg dan nooit!’ was een bekend familie gezegde. Ze liep naar me toe. ‘Waar kan ik slapen?’ , vroeg ze me. ‘Ik slaap wel op de bank,  flapte ik er meteen uit, slaap jij maar in mijn bed’. Toen ik haar naar haar kamer leidde, draaide ze zich om. Een kus verwarmde mijn wang. ‘Bedankt Moenen..’, fluisterde ze in mijn oor. Ik schonk haar een glimlach. ‘Geen probleem’. 

De volgende ochtend werd ik wakker van een deur die hard dichtklapte. Mijn ogen schoten open. Ik keek op mijn horloge. Half twaalf al! Ik haastte me in mijn kleren. Vlug maakte ik een ontbijtje voor Emmeken die nog lag te slapen. Ik liep naar haar kamer toe en een vervelend gevoel bekroop me. Toen ik de deur open deed, begreep ik waarom. Daar stond mijn bed, maar geen Emmeken te bekennen. Een briefje op het nachtkastje greep mijn aandacht.


Bedankt Moenen. Die nieuwe kleren gaan wel
lukken denk ik zo.
Liefs Emmeken


Haastig liep ik de woonkamer in. Ik zocht mijn portemonnee. Hij lag op de keukentafel. Vlug pakte ik hem op en keek. Toen zag ik het; mijn pinpas ontbrak. Pinpas? ‘Maar hoe weet ze mijn pinco…’ Toen begreep ik hoe dom ik was geweest.

vrijdag 10 oktober 2014

Verwerkingsopdracht bij literaire werk over W.O.I – opdracht 1: Hoe het zover gekomen is

Meester Mitraillette, Jan Vantoortelboom

Korte samenvatting van het boek:
Meester Mitraillette gaat over David Verbocht (22) en speelt zich af tijdens de Eerste Wereldoorlog en de aanloop hier naartoe. David is meester op een katholieke school in Elverdinge. Dit doet hij met plezier , maar alles verandert wanneer hij door het noodlot getroffen wordt en in de loopgraven terecht komt. Als hij de regels overtreedt om zijn geliefde te bezoeken, staat hem de doodstraf te wachten.

Het boek beschrijft drie tijden: het nu, waarin David wacht totdat zijn medesoldaten hem zullen doodschieten. Zijn kindertijd, waarin we veel over Davids kinderjaren te weten komen en met name belangrijke zaken over zijn gezin. Waaronder ook de dood van zijn broertje ‘Rattekop’ en de jaren waarin hij schoolmeester is. Hierbij speelt de band die hij met een van zijn leerlingen heeft een grote rol.

Opdracht 1: Hoe het zover gekomen is.
In het boek worden vooral de jaren voor de oorlog beschreven. Op de laatste paar bladzijden bevindt de hoofdpersoon zich pas echt in de oorlog. Dit is dus heel kort en daarom is het ook moeilijk te zeggen hoe de Duitsers beschreven worden. Wel komt er één korte zin in het boek voor die ons iets over de Duitsers vertelt. In dit stuk bevindt David zich in de loopgraven en hier leert hij de broers Vermeulen kennen: Een van de broers, Jef, was verliefd op een zekere Lora. Hij wilde haar vragen om met hem te trouwen als hij terug kwam van de oorlog. Maar ze woonde in bij de notaris en allerlei geruchten deden de ronde over haar. Hij hoopte dat ze niet waar zouden zijn. Hij zei dat de notaris met de Duisters heulde en dat hij hem nog wel eens een lesje zou leren.
Om deze onderstreepte zin gaat het. We zien door gebruik van het werkwoord ‘heulde’ , wat  samenwerken met de vijand betekent, dat de Duitsers negatief worden bekeken. Ze worden gezien als de grote vijand.

Over de aanloop naar  de oorlog toe horen we iets meer. David zit tijdens het uitbreken van de oorlog  in de gevangenis van Ieper. De eerste zinnen over de oorlog krijgen we te horen van gendarme Firmin: ‘Het spookt in Europa,’ zei hij op een morgen toen hij mijn kamer binnenwandelde. Het was juli en de zomervakantie was begonnen. ‘Het is allemaal begonnen met die Oostenrijker die ze daar hebben afgeknald in Sarajevo. Het Belgische leger roept zelfs de jongste klassen binnen. Ik hoorde ze gisteravond laat nog met veel kabaal de tram pakken. Ik ben blij da’k alleen maar dochters heb. Het zullen slechte tijden worden voor jonge mannen,’ zei hij.
De mensen in Davids omgeving zijn vooral bang, bang voor wat komen gaat. David zelf kijkt juist heel anders tegen de oorlog aan: Hoe raar het ook klonk en al kon ik mij met moeite inbeelden wat mij te wachten stond, het vooruitzicht dat ik moest deelnemen aan een oorlog bracht mij rust. Dood is dood. Ik had het gevoel dat ik aan het tweede bedrijf van mijn leven begon. Een tweede kans kreeg.

De aanleiding van de oorlog volgens het boek was dus de moord op Frans-Ferdinand in Sarajevo.
Maar was dit ook echt zo? Gebeurde er dan niet nog veel meer in Europa?

Aanstichters

De moordaanslag in Sarajevo op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije was inderdaad de voornaamste oorzaak voor het losbarsten van de Eerste Wereldoorlog. Oostenrijk-Hongarije wilde daarna maar weinig met Servië te maken hebben. Maar de kans was groot dat Servië door Rusland hulp zou krijgen. Oostenrijk-Hongarije zocht daarom hulp bij Duitsland en kreeg die. Hierop volgde een ultimatum en verschillende mobilisaties die uiteindelijk leidden tot het begin van de oorlog.

Duitsland had dus wel degelijk de grootste rol in dit begin, maar ook andere gebeurtenissen hebben eraan bijgedragen dat de Eerste Wereldoorlog tot stand kwam. Hierbij speelde begrippen als nationalisme in het Slavische rijk, imperialisme met het conflict in Marokko en militarisme ook een rol. Een gevolg van deze stromingen was de bewapeningswedloop die mensen bang maakte voor elkaar. Tijdens de bewapeningswedloop gingen regeringen steeds meer geld uitgeven voor de versterking van hun leger. Daarbij zorgden bondgenootschappen als de ‘Triple Alliantie’ tussen Duitsland , Italië en Oostenrijk-Hongarije en de ‘Triple Entente’ tussen Rusland, Frankrijk en Engeland, voor veel conflicten. En dan niet te vergeten dat vele leiders dachten met deze bondgenootschappen de rust in Europa te kunnen doen wederkeren. Het tegenovergestelde gebeurde: wapens waren beter, sterker en nieuwer en zorgden daarom voor veel meer slachtoffers.

Kortom, Duitsland speelde een hele grote rol wat betreft de aanstichting van de oorlog. We moeten alleen niet vergeten dat daar nog veel meer dingen aan vooraf gingen. Het was niet alleen de fout van Duitsland, het was de fout van heel Europa.

28 juni 1919
Het verlies van de oorlog kwam de Duitsers duur te staan. Het land werd in ‘ de Vrede van Versailles’ (28 juni 1919) hard aangepakt. Het kreeg de schuld van de oorlog, tot ongenoegen van de meeste Duitsers en hun nieuwe democratische regering. Het verdrag werd door de Duitsers als zeer onrechtvaardig ervaren. Naast een verlies aan grondgebied en mensen was dit verdrag ook een zware aderlating voor de Duitse industrie: een flink deel van de steenkolen- en staalproductie ging verloren. Verder werd het Duitse leger beperkt tot honderdduizend man.
De Duitsers hadden gehoopt dat de geallieerden hen meer zouden vergeven. Ook dacht men dat de Verenigde Staten aangepakt zou worden. Het verdrag bracht daarom een tweede grote schok teweeg onder de Duitse bevolking: met het verdrag, waren zij het absoluut niet eens.